1. De uitgangspunten van de Nederlandse spelling
Voor de spelling van het Nederlands zijn er drie uitgangspunten:
a. de standaarduitspraak;
b. de herkomst van woorden;
c. vormovereenkomst.
a. De standaarduitspraak
De spelling gaat uit van de klanken die hoorbaar zijn in de standaarduitspraak.
apparaat, peloton, zakdoek
Met de standaarduitspraak is een nadrukkelijke en duidelijke uitspraak bedoeld van afzonderlijke woorden in het Algemeen Nederlands. Zoals woorden dán klinken, worden ze ook geschreven: apparaat, peloton, zakdoek. In de praktijk praten de meeste mensen losser en nonchalanter. Apparaat, peloton en zakdoek klinken bijvoorbeeld vaak als [apperaat], [peleton] en [zaddoek]. Daarmee wordt in de spelling in de meeste gevallen geen rekening gehouden.
Toch wil dit niet zeggen dat alle woorden geschreven moeten worden zoals ze klinken volgens de standaarduitspraak; denk maar aan computer en paard (niet kompjoeter en paart). Dat komt door de twee andere uitgangspunten, b en c.
b. De herkomst van woorden
In de spelling wordt vaak rekening gehouden met de vroegere schrijfwijze van een woord of met de taal waaruit een woord is overgenomen.
althans, erwt, plastic, cadeau
Het Nederlands wordt geschreven sinds de Middeleeuwen. Maar pas in 1804 kwamen er voor het eerst officiële spellingregels. Sindsdien is de spelling een paar keer gewijzigd. Soms veranderde de schrijfwijze van woorden mee met de standaarduitspraak, maar soms ook niet. Hierdoor komt de huidige schrijfwijze van woorden in verschillende gevallen niet overeen met de standaarduitspraak. In althans staat bijvoorbeeld nog de h uit de vroegere vorm al tehant. En in erwt is de w in de uitspraak wel verdwenen, maar in de spelling niet.
Verder zijn veel vaste uitdrukkingen niet met hun tijd meegegaan. Ze bevatten soms oude naamvalsvormen, die wel in de spelling tot uitdrukking komen maar niet in de uitspraak. Voorbeelden zijn: te allen tijde, ten langen leste en uitentreuren.
Bij woorden die uit een vreemde taal komen, wordt de uitspraak meestal min of meer aangepast aan het Nederlands, maar de spelling lang niet altijd. Vandaar de schrijfwijze station (uit het Frans) en niet stasjon.
Bij diverse woorden die al lang geleden geleend zijn of heel veel gebruikt worden, is de spelling wel aangepast – bijvoorbeeld kroket (vroeger: croquette). Ook zijn er woorden die deels zijn aangepast, zoals portemonnee (Frans: porte-monnaie), macaroni (Italiaans: maccheroni) en klamboe (Maleis: kelambu).
Het Nederlands bevat ook veel woorden uit talen die een (heel) ander tekensysteem hebben dan ons alfabet, bijvoorbeeld het Russisch en het Arabisch. Er zijn verschillende manieren (transliteratie- of transcriptiesystemen) om woorden uit zulke talen in het Nederlands op te schrijven. Slavische, Hebreeuwse en Arabische woorden worden vaak sterk vernederlandst, al bestaat er soms variatie, bijvoorbeeld bij sh en sj (shoah, sjoera). Voor Japanse woorden wordt vaak een transliteratie gevolgd waarbij de sj-klank de spelling sh krijgt en de oe-klank een u-spelling (shiatsu).
Veel redacties van kranten, weekbladen en tv-nieuwsprogramma’s volgen hierin een eigen beleid – niet alleen voor woorden, maar ook voor namen. De Spellingwijzer geeft de transliteraties die het gangbaarst zijn.
c. Vormovereenkomst
Een woord of woorddeel wordt steeds op dezelfde manier geschreven.
handen - hand, worst - worstje
Aan het einde van hand is een [t] hoorbaar, maar in de spelling komt er een d. Die afspraak is ooit ontstaan omdat je de d wel uitspreekt (en schrijft) in handen en handig. Door dit uitgangspunt blijft er vormovereenkomst bestaan tussen woorden die bij elkaar horen. De basis van het woord wordt steeds op dezelfde manier geschreven. Een paar voorbeelden:
- In worstje en postzegel klinkt in de standaarduitspraak geen [t]; toch worden ze met een t geschreven, omdat de basiswoorden worst en post die t ook hebben.
- In onttrekken staan twee t’s, ook al is er in de uitspraak maar één t te horen. Het woord is een combinatie van het voorvoegsel ont- en trekken (vergelijk ontvangen).
- In fietsster en schaatsster staan twee s’en: de woorden zijn gevormd met het achtervoegsel -ster (fiets + -ster), net als bijvoorbeeld werkster (werk + -ster).
Maar het uitgangspunt van vormovereenkomst werkt niet overal. Het is bijvoorbeeld wel paard vanwege paarden, maar niet huiz vanwege huizen. Een Nederlands woord eindigt namelijk nooit op een v of een z (dat komt alleen bij enkele leenwoorden voor, zoals pilav en jazz). Verder is het niet hij eett, terwijl in hij drinkt en hij fietst wél een t aan de stam wordt toegevoegd. Dat komt dan weer doordat een woord nooit op twee dezelfde medeklinkers eindigt (ook weer met uitzondering van leenwoorden: watt, play-off).
De drie uitgangspunten a, b en c leveren ook op andere manieren soms strijdige resultaten op. De verbogen vorm van bijdehand bijvoorbeeld zou volgens het uitgangspunt van vormovereenkomst bijdehande moeten luiden, maar omdat deze vorm van het begin af aan met een [t] wordt uitgesproken, is de spelling bijdehante; hierbij weegt het beginsel van standaarduitspraak dus zwaarder dan dat van vormovereenkomst. Iets vergelijkbaars geldt onder meer voor het werkwoord statten (afgeleid van stad).